“Mam, ik heb echt een lelijk gezicht”, zei hij toen hij in de badkamer voor de spiegel stond. “NEE!”, laat het niet waar zijn, zei hij dat nou echt? Mijn hart brak, maar ik wist dat daar nog even geen ruimte voor was op dit moment. “Vind je dat?”, wist ik er op mijn meest kalm uit te brengen. Ik weet inmiddels heel goed dat tegenspreken om hem te overtuigen dat het niet klopt wat hij zegt, geen zin heeft en me alleen maar verder weg brengt van wat hier werkelijk aan de hand is.
In onze samenleving horen we te vaak geluiden van kinderen die zeggen: “Ik wou dat ik nooit geboren was, ik ben nergens goed in, ik ben dom, lelijk en dik, ik haat mezelf, ik wil niet meer leven, en ga zo door…”
Wanneer een kind zichzelf beschadigd, fysiek of emotioneel, is de gedachte vaak dat we een kind moeten helpen om zijn of haar gevoelens van eigenwaarde te helpen opkrikken. Complimenten geven, oefenen met positieve gedachten, ze leren om met liefde naar zichzelf te kijken. Vaak proberen we gedachten om te buigen door bijvoorbeeld tegen een kind te zeggen: “je bent helemaal niet lelijk, je bent een geweldig leuk kind, je bent de moeite waard, het is zonde om jezelf te snijden, er is zoveel om voor te leven.” Het is mooi om een kind te vertellen dat je hem of haar heel anders ziet dan hij of zij zichzelf, en het is belangrijk voor kinderen om te horen en te voelen dat ze speciaal voor ons zijn en dat er van ze gehouden wordt. Maar om een kind met dit probleem écht te helpen moeten we dieper kijken.
Het is goed om te beseffen dat zelfafwijzing een vorm van agressie is. Een kind dat zichzelf afwijst, is een kind met frustratie. Er werkt iets niet voor dit kind. Een onvervulde of een niet voldoende emotioneel vervulde (hechtings)relatie(s) is in veel gevallen de achterliggende oorzaak. Er werkt iets niet: “een afwijzing, een diepgaande wens of hoop die niet uitkomt, een uithuisplaatsing, een scheiding, niet (volledig) gezien of geaccepteerd worden, niet het gewenste resultaat behaald, niet voldoende ruimte krijgen voor eigenheid of wat voor tegenslag in welke vorm dan ook. Wanneer een kind niet zijn tranen en teleurstelling kan voelen over wat er niet werkt, uit frustratie zich in agressie. In dit geval uit dat zich naar zichzelf. We spreken dan van opgedroogde tranen. Een kind zit in de afweer.
In plaats van proberen om veranderingen aan te brengen op cognitief niveau moeten we onze aandacht richten op het onderliggende probleem van zelfafwijzing, frustratie. Zelfafwijzing is geen cognitief probleem, het is een emotioneel probleem. Dat is de plek waar we moeten werken aan de problemen. Waar is het kind gefrustreerd over? Wat werkt er niet? Waar is er teleurstelling, en waar hoort eigenlijk verdriet te zijn? Want als een kind zijn of haar tranen kan vinden over wat niet werkt, dan blijft agressie uit, en dus ook de zelfafwijzing.
Het beste wat je kan doen voor dit kind, is wat ieder kind nodig heeft, investeren in de relatie! Focus je op gevoelens van verbondenheid met dit kind. Want in verbondenheid ontstaan kwetsbare gevoelens van zelfliefde en zelfzorg. Het wordt geboren in gevoed en verzorgd worden, beschermd en geleid. Wij voelen ons verbonden met het kind, maar voelt het kind zich dat ook met ons en de wereld om zich heen?
Het komt goed met de jongen voor de spiegel. Ik heb het hem nog een enkele keer horen zeggen. Ik laat hem weten dat ik hem gehoord heb en benader het probleem dan altijd objectief, open, zonder oordeel en stel hem vragen. Dat geeft hem ruimte voor expressie van de frustratie die hij nodig heeft. “Wat vind je dan lelijk aan je gezicht? Zit je er erg mee? Sinds wanneer voel je dit eigenlijk? ”
Tegenwoordig zijn het meer gesprekken geworden als “wat vind jij van gezichten? Een neus is eigenlijk raar toch? Waarom steekt die zo uit? En hoe kan het dat iedereen een andere vorm heeft? Sommige mensen hebben echt een rare neus.” “Ja vooral ik met mijn kromme heksenneus,” antwoord ik dan. Dan gieren we het uit samen wanneer ik een heksenlachje erbij maak.